Vorige Start Omhoog Volgende

Fokken

De Saudárkróki Lijn

De paarden die bij frá Skjalaritara voor de fok worden gebruikt stammen voor het grootste gedeelte af van de Saudárkróki lijn van Sveinn Gudmundsson. Met Sveinn, geloof ik, in tegenstelling tot hetgeen in de moderne genetica wordt verkondigd, dat inteelt een methode is waarmee succesvol gewerkt kan worden in de IJslanderfokkerij, zonder bang te hoeven zijn voor de zg. inteeltdepressie.

Inteelt is het paren van nauw verwante dieren. Bijvoorbeeld ouderdieren met hun nakomelingen, broers en zusters enz. Door inteelt wordt het totaal aantal verschillende voorouders van een individu verminderd.

Als voorbeeld van hoe in IJsland in tijden van grote isolatie fokstammen ontstaan zijn, wordt hier Svadastádir genoemd. Gedurende de gehele 19e eeuw kwamen de beste paarden van Skagafjördur steeds weer van Svadastádir. Het beroemdste paard in die tijd was Hóla-Grána, die van Svadastádir kwam. Haar eigenaar was Jón Benediktson op Hólar in Hjaltadalur.

Er werd intensief gefokt met Hóla-Grána en tegen het einde van de 19e eeuw stamden de meeste paarden in Hjaltadalur in meer of mindere mate van haar af. Raudblesa 68 frá Svadastödum, uit een merrie van Brekukot in Hjaltadalur, was op verschillende manieren aan Hóla-Grána verwant. Raudblesa had twee veulens van een zwarte hengst van Svadastádir, Möllers-Brúnn. Deze veulens waren Tinna 147 (geb. 1915) en Sörli 71 (geb. 1916), deze broer en zus kregen samen Léttir 137 frá Svadastödum. Léttir 137 dekte zijn moeder Tinna 147 en uit deze paring kwam Sörli 168 frá Miklabae. In dit voorbeeld van buitengewoon verstrengelde en intensieve inteelt komen erfelijke afwijkingen en degeneratie niet voor en ook geen ziekteverwekkende en letale genen. Integendeel, de fantastische rijeigenschappen van deze paarden werden bevestigd en worden vandaag de dag nog steeds in stamlijnen en afzonderlijke fokkerijen op IJsland en op het continent vererfd.

Iets over het ontstaan van de Saudárkróki-lijn van Sveinn Gudmundsson:

Op een rit in de bergen om vrij rondlopende hengsten te vangen bereed Sveinn Gudmundsson zonen van Fengur 457 frá Eiriksstödum. Hij was dermate van hun mooie en taktzuivere tölt onder de indruk, dat hij meerdere van zijn merries (uit de Svadastádir-lijn) naar Fengur 457 bracht, waaronder Ragnars Brúnka 2719 frá Saudárkróki en haar dochter Sida 2794. Uit Ragnars Brúnka kwam Fluga 3103 en uit Sida Sörli 653 frá Saudárkróki. Sörli en Ragnars-Brúnka's dochter Fluga kregen samen Gustur 923, Hrefna 3792 en Tibrá 5530 en van de Sörli 653 zoon Kolskeggur 924 kwam Litla Fluga 6269. Deze paarden waren de beste van hun tijd.

Sveinn Gudmundsson is één van de allerbeste paardenfokkers van IJsland, hij ontving voor zijn prestaties in de fokkerij de zg. Valkenorde, de hoogste eer die een paardenfokker op IJsland te beurt kan vallen. Zijn paarden ontvingen de ene ereprijs voor nakomelingen na de andere en ook heden kan men nauwelijks een goed paard vinden waar zijn paarden niet de voorouders van zijn.

Bij de paarden van de Svadastödum en Eirikstödum Lijn kwamen de nakomelingen van de Hornafjördur Lijn, Andvari 501, Eyfirdingur 654, Hrafn 802 en Ófeigur 882.   

Met Hervar 963 bedreef Sveinn lijnteelt. Hervar stamde af van Blossi 800, een Sörli 653 zoon. Sveinn gebruikte de Sörli-zonen veel voor zijn fokkerij. De moeder van Hervar is Hervör, de Sida – Hrafn 802 dochter. Van de Sida dochters Hrafnkatla en Hrafnhetta kwamen Otur 1050, de vader van Orri frá Thúfu en Kjarval 1025.

Meerdere generaties achtereen fokken met verwante dieren geeft een inteeltlijn, een populatie dieren die in grote mate homozygoot is voor de gewenste eigenschappen. Dergelijke paarden vererven deze gewenste eigenschappen veel sterker dan paarden met een gemengde afstamming.

Aangezien inteelt de erfelijke eigenschappen fixeert is het echter een tweesnijdend zwaard, niet alleen de goede eigenschappen worden genetisch verankerd, ook de slechte …

Inteelt is daarom voor de individuele fokker alleen dan zinvol als wordt ingeteeld op de allerbeste bewezen goede verervers. In mijn fokkerij zijn in die zin vertegenwoordigd de volgende hengsten met een ereprijs voor nakomelingen: Sörli 653 frá Saudárkroki, zijn zoon Náttfari 776 frá Ytra-Dalsgerdi, Ófeigur 818 frá Hvanneyri, Hrafn 802 frá Holtsmúla, Ófeigur 881 frá Flugumyri, Orri 1144 frá Thúfu (BLUP 129), en als jongere hengsten de Orri-zoon Thorri frá Thúfu (BLUP 123) en de Ófeigur 882 zoon Keilir frá Midsitju (BLUP 129).

 

Het kookboek voor de paardenfok volgens frá Skjalaritara:

Men neme een merrie …

Aangezien het perfecte paard niet bestaat moet bij deze merrie een hengst gezocht worden die de kwaliteiten in huis heeft die de merrie mist, en dan wat mij betreft een hengst die de beste voorouder van de merrie met haar gemeen heeft. Dit geeft een hogere mate van zekerheid over de kwaliteit van de nafok.

Mijn eerste fokmerrie Flugsael was bijvoorbeeld een afstammeling van de Sörli 653 zoon Náttfari 776 frá Ytra-Dalsgerdi. Flugsael is een 5-ganger met ruime bewegingen, veel behang, een prachtig hoofd met enorme ogen, maar ze is klein (nog geen 1.30m) en haar tölt wordt in het hoge tempo te lateraal. Haar heb ik laten dekken door Thokki frá Khilrauni, die van vaders kant afstamt van Gustur 923 frá Saudárkróki, eveneens een zoon van Sörli 653. Gustur staat bekend om zijn goed töltende afstammelingen. Thokki is daarbij groot en stoer en een 4-ganger (dachten we toen nog) met veel tölt. Het resultaat van deze dekking was Thula frá Skjalaritara, een merrie die qua bouw al heel aardig aan mijn fokdoel voldeed, maar zij heeft te veel temperament voor de gemiddelde recreatieruiter, de door mij niet gewenste aanleg voor telgang en is niet bont (kan ook niet met haar afstamming).

Inmiddels had ik een 3-jarige hengst gekocht: Sokki frá Kaerkomin, een wildkleur-bonte 4-ganger met precies het door mij gewenste prettige karakter, enorme bewegingen, een mooi aansprekend hoofd, maar helaas wat weinig behang. Sokki is aan vaders kant ingeteelt op Sörli 653, de moeder is een natuurtöltende dochter van Ófeigur 882 frá Flugumyri. Hij zou dus qua bloedlijnen precies passen bij Flugsael en haar dochter Thula, en hopelijk het fokdoel dichterbij brengen. Uit de combinatie Sokki – Flugsael heb ik 3 merries gefokt, Saela (wildkleurbruin-bont), Sida (wildkleurbruin-bont) en Drottning (roodvos). Uit de combinatie Sokki – Thula is Sokkadís (bruin-bont) geboren.

Sokki bracht het gewenste bont, de wildkleur, het superkarakter, de ruime bewegingen, het mooie hoofd, het goede achterhandgebruik en vreemd genoeg (hij was zelf maar 1.32m) de gewenste maat in de fokkerij. Sokki is in Nederland na twee maanden training als 5-jarige onder het zadel (met de hakken over de sloot) goedgekeurd, later is hij in Duitsland (als 4-ganger!) boven de 8 gekeurd en dus elite geworden.

Sokki heeft met de merrie Rák von Ellenbach (uit een kleindochter van Sörli 653) de goedgekeurde wildkleurbruin-bonte hengst Skári frá Skjalaritara gebracht, Skári heeft hier in 2003 nog twee merries gedekt, Hetja (een Hrafn 802 dochter uit een Stígandi 625 frá Kolkuósi dochter) en Glitfaxa, de dochter van Hátid (een kleindochter van Hrafn 802) en Gimsteinn frá Skáney (een kleinzoon van Hrafn 802 en Gustur 923 frá Saudárkróki). Beide merries hebben eigenlijk teveel temperament gelet op mijn fokdoel en Skári brengt hopelijk het gewenste zachte karakter en gemiddelde temperament.

Sokki heb ik helaas niet meer, maar hij leeft voort in zijn nakomelingen.

In 1999 heb ik naast Sokki ook Gimsteinn frá Skaney (vv: Hrafn 802 frá Holtsmúla mv: Gustur 923 frá Saudárkróki) gebruikt. Gimsteinn heeft Súla (die eveneens teruggaat op Gustur 923 en bovendien is ingeteeld op Ragnars-Brúnka 2719 frá Saudarkróki, haar dochter Sida 2794 frá Saudárkróki en Fengur 457 frá Eiriksstödum) en Hátid (vv: Hrafn 802) gedekt, uit welke dekkingen respectievelijk zijn geboren Gola frá Skjalaritara (zwart) en Glitfaxa (vos-bont). Beide merries zijn zéér veelbelovend en zijn najaar (2004) ingereden. Beide merries voldoen zonder enige twijfel aan de hoge verwachtingen.

Na Sokki heb ik een tijd geen eigen hengst gehad, in die periode heb ik gebruik gemaakt van verschillende hengsten om de door mij gewenste eigenschappen te bevestigen en waar nodig te verkrijgen. 

Eerst in 2000 Höttur frá Midkoti (een Orri frá Thufu-zoon) voor het bont, het prettige karakter, de tölt, het gewenste stoere type, de enorm sterke en correcte benen, en de 4-gangen aanleg, hij heeft bij mij de Sokki-dochter Saela gedekt, uit deze dekking is Hamingja frá Skjalaritara (vos-bont) geboren, Hamingja staat in het gewenste type, is waarschijnlijk een 4-ganger, en is omdat zij twee bonte ouders heeft misschien ook nog homozygoot voor bont.

Verder heeft Höttur Hátid (de Hrafn 802 kleindochter) gedekt, wiens opa van moeders kant overigens ook Höttur (frá Nýjabae) heet. Hieruit is een zwart-bonte hengst met veel laterale aanleg geboren (Haukur) die qua exterieur wel een kopie van Höttur lijkt.

Van Höttur en Flugsael heb ik een zwarte hengst (Hrappur) met zeer goede bewegingen en een zeer goed karakter.

Höttur heeft met Thula een bruine hengst gegeven (Huginn). Huginn is het gewenste type met enorm veel töltaanleg, hij laat in de wei de tölt in alle tempi zien, met veel ruimte, souplesse en knieactie. Doordat Thula er eerst bij het scannen en later opnieuw bij het opvoelen in slaagde haar veulentje te verstoppen dacht ik ten onrechte dat zij gust was gebleven en gaf haar in training bij Siggi Marinusson. Siggi slaagde er in Thula slank te krijgen (errug moeilijk!!!) en vond haar een geweldig rijpaard, toch merkte hij iets aan haar gedrag en vroeg mij of ik wel heel zeker wist dat ze niet drachtig was. Natuurlijk wist ik dat zeker, maar bij het opnieuw opvoelen (door een andere dierenarts) bleek dat ze toch drachtig was…. Huginn was een laat veulen, hij kwam pas in augustus, en is waarschijnlijk daardoor én doordat hij in het moederlijf karig bedeeld is, jammer genoeg aan de kleine kant gebleven. 

De merrie waar ik Höttur (v: Orri) speciaal voor bedoeld had is Feykn, een muisgrijze dochter van Thorri frá Thúfu (v: Orri), die aan moederskant teruggaat op Ófeigur 818 frá Hvanneyri. Het leek mij wel wat om mijn eigen Orri te fokken, maar dan bont… Of het gelukt is moet nog blijken, het resultaat van deze dekking (Háfeti, vos-bont met helaas wel veel wit) is nu vier. Hij is in ieder geval een plaatje om te zien, veel oprichting, mooie correcte bouw, veel behang.

Höttur is ook de vader van Háblesi (vos-bont), de moeder is Rák, die behoorlijk veel temperament heeft en hierdoor niet zo goed in mijn fokdoel past. De bedoeling was dat Höttur een wat meer “laid back” paard zou geven. Háblesi is nog te jong om daar veel over te kunnen zeggen, hij is nu 5 en net onder het zadel.

Het jaar daarna heeft de zwarte hengst Gammur frá Gerdum (v: Hrafn 802 frá Holtsmúla mv: Ófeigur 882 frá Flugumýri) bij mij gedekt. Niet alleen past hij goed bij mijn bloedlijnen, maar ik had bij Heidar Hafdal veulens van hem gezien die mij overtuigden van zijn kwaliteiten als vaderpaard, stuk voor stuk soepele tölters met veel oprichting en maat. Gammur is groot (1.47m), heeft een prettig karakter en temperament, heeft veel oprichting en hoewel hij veel laterale aanleg heeft, toont hij in de wei alleen draf (dat vind ik zo erg, dat gezwijnepas in de wei). 

Van Gammur heb ik gefokt Gígja (bruin-bont) uit Síđa, Ganti (muisgrijs geboren schimmel) uit Agga frá Köldukinn, Julia Frekja (zwart) uit Ţyrla (v: Thokki frá Kilrhauni) en Grani (zwart met wit snebje) uit Dama frá Höskuldsstödum (zwart-bonte kleindochter van Sörli frá Saudárkróki). Vooral Grani is zeer veelbelovend …, in eerste instantie was ik van plan hem deze zomer zijn moeder (die voor mij zeer dicht in de buurt komt van het ideale rijpaard) te laten dekken maar ben toch overstag gegaan voor de charmes van de bruin bonte zoon van Gimsteinn frá Skaney en Sída frá Skjalaritara uit 2004. Bij wijze van proef heeft deze jaarling, gezien hij toch wel zeer veelbelovend lijkt, ook de merries Hátid en Hetja ter dekking aangeboden gekregen. Of één en ander gelukt is moet nog blijken.

Deze zomer is Sula frá Höskuldsstödum (zwart-bruin bont) van Gammur bevallen. Ik had mijn hoop gevestigd op net zoiets als Grani, maar dan bont. Sudda is heel correct gebouwd, dat zeker, maar helaas egaal zwart. A good horse has no colour zeggen we dan maar....

Intussen was ik in februari 2001 samen met Rena Holthaus in IJsland op paardenzoektocht, ik wilde toch opnieuw een eigen hengst. Bij Brynjar Vilmundarson, de eigenaar van stoeterij Fett, zag ik een muisgrijs hengstveulen (Flóki frá Feti) dat mij enorm aanstond, een zoon van Keilir frá Midsitju (toen nog niet zo bekend maar inmiddels de op één na hoogst gekeurde hengst op IJsland), die op zijn beurt een zoon is van Ófeigur 882 frá Flugumýri en de beroemde Krafla 5649 frá Saudárkróki (v: Gustur 923 frá Saudárkróki). Aan moederskant gaat Flóki terug op Hrafn 802 frá Holtsmúla en Ófeigur 818 frá Hvanneyri. Flóki’s moeder is wegens een als veulen opgelopen verwonding nooit gereden en is bij Brynjar alleen als fokmerrie ingezet. Zij heeft al een heel aantal heel leuke nakomelingen gebracht, waaronder twee goede met een tweede premie gekeurde merries. 

Daar tussen al die rondrennende veulens viel mij ook een heel leuk töltend wildkleurbruin-bont merrietje (Ugla frá Feti) op, een dochter van Vaengur frá Audholtshjáleigu (v: Orri) uit een Ófeigur 882 frá Flugumýri dochter.

Aangezien de onderhandelingen vlot verliepen kwamen Flóki en Ugla beiden als 8-maands veulen naar Nederland. Dat ga ik dus nóóóóit meer doen, zulke jonge veulens importeren. Ze werden in Nederland prompt allebei dood en dood ziek van alle hen onbekende virussen en bacteriën en het hing er op een gegeven moment om of ze het wel zouden halen. Gelukkig hebben ze het allebei overleefd, maar ze hebben allebei niet hun eigenlijke maat kunnen halen, ze zijn allebei klein, vooral de benen, die in het eerste jaar het hardst groeien, zijn korter gebleven dan ze anders geweest zouden zijn. Uiteraard beďnvloed dat niet hun kwaliteiten als fokdieren, maar als ik het over had mogen doen zou ik ze pas als twee-jarigen naar Nederland hebben gehaald.

2002 was een Duits jaar, ik ben bij Josef Dohr in Roetgen (Duitsland) geweest. Ik heb Sokkadís laten dekken door Dreyri von Roetgen (v: Andvari frá Ey vv: Orri frá Thufu), Feykn door Álfskjoni von Roetgen, en nog 5 merries door Sóti von Roetgen (v: Álfskjoni von Roetgen). Ik had in eerste instantie Feykn willen laten dekken door Dreyri (en daarmee nogmaals intelen op Orri), maar ik vond Dreyri te lang in de rug voor Feykn en heb hem ter plaatse de kortere Sokkadís gegeven, en Álfskjoni met zijn korte rug Feykn. Álfskjoni en zijn zoon Sóti hebben het door mij gewenste stoere type met stevige benen en korte rug, daarbij heel veel natuurtölt met veel beweging, het bont en enorm veel behang, maar wel weer wat teveel temperament … zoals gezegd het perfecte paard bestaat (nog) niet.

Feykn heeft van Álfskjóni een zwarte (helaas niet-bonte) dochter (Álfadís) met heel veel mooie tölt, veel maat, type en behang gekregen.

Sokkadís had van Dreyri een prachtige bruin-bonte dochter (Dokka), helaas overleden aan droes. Van Sóti heb ik nog over: een muisgrijze hengst (Sćli) uit Sćfaxa. De zwart-bonte merrie (Glytja) van Glitfaxa heeft de Droes in 2003 overleefd maar is in 2005 in het begrazingsgebied omgekomen. De wildkleurbruine merrie (Ála) van Ugla heeft een nieuwe eigenaar gevonden. Deze veulens hebben heel veel tölt en enorm veel haar. De zwart-bonte zoon (Gođi) van Gola en Sóti heeft de droes niet overleefd.

Flóki heeft in 2002 als twee-jarige bij wijze van proef de goede fokmerrie Hetja (v: Hrafn 802 frá Holtsmúla) gedekt, het idee was dat, als ik niet blij zou zijn met het veulen, Flóki geruind zou worden. Het veulen dat vorig jaar geboren is was echter mijn mooiste veulen ooit, een plaatje om te zien, heel groot, veel oprichting, lange benen, heel veel taktzuivere en soepele tölt, mooi muisgrijs, veel behang. De goden moeten jaloers geweest zijn … We hebben ook hem aan droes verloren.

In 2003 heeft Flóki opnieuw een aantal merries gedekt, de Sokki-dochters: Sokkadís, waaruit de beeldschone Skjóna, Sćfaxa (muisgrijs-bonte dochter van Feykn), waaruit de zeer mooie Saefóla daarnaast zijn er nog een aantal andere merries drachtig van hem uit verschillende bloedlijnen, namelijk: Dama (vv: Sörli frá Saudárkróki) waaruit de wildkleur zwarte hengst Frami, Ţyrla (v: Thokki), waaruit de zwarte hengst Djarfur en Kvika (v: Hjörtur van op den Dries) waaruit de zeer leuke wildkleur bruine merrie Pretta.

Dama was in eerste instantie samen met Hátiđ en Síđa bij Gimsteinn geweest, maar zij kwam helaas hengstig thuis. Zoals gezegd past Gimsteinn qua bloedlijnen uitstekend bij mijn merries en bovendien was ik heel tevreden over de nakomelingen die ik al van hem had van Hátíđ en Súla. Hátíđ mocht van mij nňg wel een Glitfaxa maken of eigenlijk liever een Glitfaxi, want ik wilde van Gimsteinn ook wel erg graag een hengstje (liefst een bonte uiteraard).

Sída kreeg een bruin bonte hengst genaamd Gísli en Hátid een wildkleur zwart bonte hengst die de naam Gáski mee heeft gekregen. Gáski vond al snel een nieuwe eigenaresse. Gísli wist met zijn mooie hoofd met grote ogen, vriendelijke karakter en spectaculaire gangen (waaronder vrijlopend een tölt met échte knieactie) menig harten sneller te doen kloppen dus als jaarling hebben we hem in 2005, bij wijze van proef de merries Hetja, Dama en Hatid laten dekken. Gísli is een Gimsteinn zoon uit een Sokki dochter en zo komen alle favoriete bloedlijnen weer samen.  Mocht Gísli aan de hoge verwachtingen voldoen zou hij in theorie weer een groot deel van de Flóki dochters kunnen dekken om zo weer te zorgen voor "bont" in de kudde.

In 2003 heb ik behalve Flóki, Gammur, Gimsteinn en Skári ook nog Sókrates frá Dilaski gebruikt, vanwege zijn sympathieke karakter, hanteerbaar temperament, natuurtölt, goede vader (Eidur frá Oddhóli tölt: 9), behang en natuurlijk zijn leuke kleur (zilverappel-bont), met name voor de merries die wel een scheutje minder temperament zouden mogen hebben, namelijk: Góla, waaruit Glóa een zeer mooie zilverappel merrie, Agga, waaruit Askja, een zeer mooie en grote wildkleur vos geboren schimmel, Feykn, waaruit Folda, een wildkleur leemvos merrie en Ugla, waaruit Sudri, een wildkleur zwart bonte hengst. Met het plan om in de toekomst de temperamentvolle Álfsjoni en Sóti kinderen van deze merries te kunnen kruisen met de Sókrates-kinderen van dezelfde merries, met de bedoeling de natuurtölt, het type, het behang en het bont vast te houden en te versterken en het temperamentvolle te temperen.

In 2004 heb ik Flóki de merries Feykn (waaruit Fjóla, wildkleur zwart), Glitfaxa (waaruit Gösli, wildkleur bruin bont), Agga (waaruit Fylla, wildkleur zwart geboren schimmel), Hátid (waaruit Háleggur, wildkleur zwart), Hetja (Fenja, bruin), Hamingja (Fjara, wildkleur zwart bont), Vinda (Fína, zwart met kol) laten dekken. Bovendien zijn de gast-merries Sída (waaruit Sörli, wildkleur bruin bont), Samantha (Funi, schimmel, zwart geboren), Kvika (Irpa, bruin) en Flugsael (Funa, zwart) gedekt door Flóki. Alle veulens zijn zeer mooi gebouwd en alle veulens tölten in de wei. Inmiddels is Háleggur verhuisd naar Groot Brittanië.

Naast Flóki is wederom gebruik gemaakt van de diensten van Gimsteinn, gezien bij Frá Skjalaritara inmiddels al een serie zeer leuke nakomelingen van hem rond lopen. Ugla heeft in 2005 een zeer mooi getekende wildkleur bruin bonte hengst van hem gekregen die de naam Vaengur (naar zijn bonte grootvader aan moeders kant) heeft meegekregen.

In 2005 heeft Flóki de merries Gígja frá Skjalaritara en Saefaxa frá Skjalaritara gedekt. en Gísli de merrie Hatid frá Flögu.